Blog

MH Blog “Soms kan de dynamiek van een rechtszitting een doorbraak in een conflict bewerkstelligen”.

Vorig najaar werd ik benaderd door een enkele jaren geleden gescheiden vijftiger. Een geslaagde ‘rainmaker’, die jaarlijks een alimentatie van twee keer modaal aan zijn gewezen echtgenote verschuldigd was en deze plicht correct nakwam. Financieel had hij hier geen enkele pijn van.

Wat hem dwars zat, was het feit dat hij heel sterke vermoedens had dat zijn ex en moeder van zijn meerderjarige kinderen, voor wie hij ook alle levensonderhoud en studiekosten voldoet, al jaren een vriend had met wie ze heimelijk samenwoonde. Hij voelde zich belazerd en nam het zijn ex hoogst kwalijk dat ze niet eerlijk hierover was en geen gebruik maakte van de afspraak over samenleving in hun echtscheidingsconvenant bij de echtscheidingsbemiddelaar. Daar was met het oog op samenleving overeengekomen, dat zijn ex een jaar lang -zonder verlies van alimentatie- de proef op de som kon nemen en de samenwoning kon uitproberen. Mijn cliënt worstelde met het dilemma of hij zijn vermoedens door een recherchebureau zou laten onderzoeken en dit als bewijs zou inbrengen in een alimentatiebeëindigingsprocedure. Of dat hij erover zou zwijgen en het ervaren onrecht stil zou houden en accepteren. Omdat de situatie hem heel erg hoog zat en ook de kinderen begrip leken te tonen voor de ethische kant van de tweestrijd, besloot hij een recherchebureau met een goede reputatie op het gebied van samenlevingsonderzoek aan het werk te zetten.

Een spannende tijd brak aan. Mede op aanwijzingen van mijn cliënt werd vorig jaar in de periode tussen de twee Corona golven drie maanden lang het dagelijks leven van de ex en haar levenspartner op willekeurige dagen en uren geobserveerd en uitgeplozen. De resultaten daarvan werden nauwkeurig in rapportages beschreven en van fotografisch observatiemateriaal voorzien. Al vrij snel werd voor mijn cliënt duidelijk dat de levens van de ex en haar partner zodanig op elkaar waren betrokken en met elkaar waren verweven dat, mocht de zaak voor de rechter worden gebracht, van feitelijke samenleving kon worden gesproken. Deze conclusie zou tot juridisch gevolg hebben dat de alimentatieplicht van mijn cliënt, met ingang van de datum dat de samenleving aannemelijk was gemaakt, definitief eindigt. Een herleving van deze verplichting wanneer de samenleving in de toekomst wordt verbroken is daarmee uitgesloten.

Ik werd door cliënt in de zaak betrokken om te beoordelen of de bewijskracht van de observaties voldoende was. Na een gezamenlijk gesprek met de observant en cliënt werd besloten om ter completering van het bewijs op een aantal specifieke aspecten in te zoomen en nader onderzoek te doen. Toen deze werkzaamheden waren afgerond, is de ex van mijn cliënt door mij geïnformeerd over de geconstateerde samenleving, het bewijs daarvoor en het voornemen tot onmiddellijke stopzetting van de alimentatiebetaling. De ex ontkende bij monde van haar advocaat de beweerde samenleving en bediende zich daarbij van vergezochte argumenten om haar samenleving te maskeren. Ze legde beslag voor de onbetaalde alimentatie om haar verzet kracht bij te zetten. Deze mensen troffen elkaar recent bij de kortgedingrechter. Omdat de gebruikelijke doorlooptijd van rechtszaken mede als gevolg van de Corona-crisis enorm is opgelopen, had ik met cliënt de mogelijkheid van een kort geding tot schorsing van de alimentatieverplichting besproken. Cliënt had besloten deze optie aan te grijpen met het idee daarmee ook het gewenste overleg een zetje te geven. De kortgedingrechter speelde zeer bekwaam in op de emoties en het ongemak van beide partijen in de rechtszaal en bood hen de gelegenheid om ter zitting tot een schikking te komen.

Na mijn pleidooi werd de zitting hiervoor geschorst. Op de gang kwam de advocaat van de ex als eerste met een schikkingsvoorstel. Na een korte onderhandeling tussen ons werd overeenstemming bereikt over de definitieve einddatum van de alimentatieverplichting. De financiële banden worden binnenkort verbroken, vijf jaar voordat de wettelijke twaalf jaar voorbij zouden zijn. De kortgedingrechter was verheugd en ook verbaasd over deze plotselinge beweging en besluitvaardigheid. “Had dit resultaat niet voor het starten van deze rechtszaak kunnen worden bereikt?”, las ik op zijn voorhoofd.

In de evaluatie met mijn collega kwamen we tot het eensluidend oordeel dat juist de aard van het geschil en de lading van het conflict tussen deze mensen de dynamiek van een zitting nodig had om een doorbraak te kunnen bewerkstelligen. Eind goed al goed!